4 september 2023.
Ik heb het al eerder gezegd en zal het ongetwijfeld nog een keer zeggen. Trudie Chalder, de wiskundig en feitelijk uitgedaagde professor in cognitieve gedragstherapie (CGT) aan het King’s College in Londen, is een onetrickpony. Ze schrijft wat in wezen hetzelfde slechte artikel is, gebaseerd op dezelfde ongefundeerde aannames, keer op keer. Haar schijnbare professionele succes vertegenwoordigt, tenminste als het gaat om dit specifieke onderzoeksdomein, de gebroken staat van wetenschappelijk onderzoek, de triomf van middelmatigheid en incompetentie en het ethische bankroet van toonaangevende medische tijdschriften. Van buiten de cultuur van slaafse eerbied voor autoriteit die de Britse academische wereld lijkt te doordrenken, is het verbazingwekkend dat professor Chalder nog steeds in staat is om grote subsidies te krijgen en eindeloze rotzooi te publiceren. Is er geen genade in deze wereld voor degenen onder ons die door professionele verplichtingen gedwongen worden om deze onophoudelijke stroom rotzooi te lezen?
In de meest recente studie van professor Chalder vinden zij en haar collega’s een verband tussen toenemende vermoeidheid en twee van haar favoriete concepten – “alles-of-nietsgedrag” en “catastrofaal denken” – bij patiënten met inflammatoire darmziekten (IBD). De odds ratio’s zijn echter vrij klein: 1,13 voor alles-of-nietsgedrag en 1,18 voor catastrofaal denken, wat betekent dat de kans op verergering van vermoeidheid slechts marginaal hoger is bij degenen die deze ogenschijnlijk nutteloze gedrags- of cognitieve patronen vertonen. (Het onderzoek werd gepubliceerd in het tijdschrift Inflammatory Bowel Diseases).
Hoe banaal en inconsequent dit soort statistische bevindingen ook zijn, het is smullen voor professor Chalder. Ze lijkt nog nooit een associatie te zijn tegengekomen die ze niet als een causaal verband kon spinnen om de promotie van CGT als oplossing te rechtvaardigen. In dit geval lijkt ze deze zeer minimale associatie zo te interpreteren dat deze twee geïdentificeerde patronen – alles-of-nietsgedrag en catastrofaal denken – belangrijke factoren zijn in het genereren van de gerapporteerde verergering van vermoeidheid.
Deze interpretatie wordt geïmpliceerd, hoewel niet expliciet vermeld, in de kop: “All-or-Nothing Behavior and Catastrophic Thinking Predict Fatigue in Inflammatory Bowel Disease: A Prospective Cohort Study.” [Alles-of-nietsgedrag en catastrofaal denken voorspellen vermoeidheid bij inflammatoire darmziekten: Een prospectieve cohortstudie.] Het woord “voorspellen” doet hier veel werk. Het wekt de indruk dat deze cognitieve en gedragspatronen de schuld zijn van de gerapporteerde vermoeidheid. Maar de associatie zelf kan niet worden gezien als bewijs daarvoor.
In werkelijkheid suggereren logica en gezond verstand dat oorzakelijke verbanden, hoe klein ook, gemakkelijk de andere kant op kunnen gaan dan wat professor Chalder en haar collega’s veronderstellen – dit wil zeggen dat de vermoeidheid zelf waarschijnlijk leidt tot de gerapporteerde gedrags- en cognitieve patronen. Gezien de fluctuerende of verergerende niveaus van vermoeidheid, is het logisch dat IBD-patiënten zouden proberen zoveel mogelijk gedaan te krijgen als ze zich goed voelden en minder als ze zich slechter voelden. Bovendien, als iemand met uitgesproken of verslechterende vermoeidheidsniveaus op vragenlijsten reageert met een realistische inschatting van zijn toestand, zou dit gemakkelijk geïnterpreteerd kunnen worden door professor Chalder en gelijkaardige bevooroordeelde onderzoekers als “catastroferen”.
In dit onderzoek vulden 167 patiënten vragenlijsten in bij aanvang en drie maanden later. Het primaire resultaat was het gelijknamige instrument van professor Chalder, de Chalder Fatigue Scale. (Laten we de verschillende zorgen die zijn geuit over de bruikbaarheid en nauwkeurigheid van deze vragenlijst even buiten beschouwing laten). Om mogelijke “verklarende variabelen” te beoordelen, gebruikten de onderzoekers een instrument genaamd de Cognitive and Behavioural Responses to Symptoms Questionnaire (CBRQ). Dit instrument werd ontworpen en gevalideerd door experts, waaronder professor Chalder zelf, die geloven dat vermoeidheid en andere “medisch onverklaarde” symptomen behandeld moeten worden met psychologische en gedragsinterventies, die volgens hen “op bewijs gebaseerd” zijn.
De CBRQ bevat twee gedragsmatige subschalen en vijf cognitieve subschalen. De gedragsmatige subschalen zijn alles-of-nietsgedrag en overmatig rustgedrag. En dit is hoe het artikel de cognitieve subschalen beschrijft:
“De cognitieve subschalen zijn (1) het vermijden van angst, dat zich richt op het vermijden van lichaamsbeweging uit angst voor verergering van symptomen; (2) schadeovertuigingen, die de overtuiging meten dat symptomen en hun ernst werkelijke schade aan het lichaam weerspiegelen; (3) catastroferen over symptomen, die negatieve en opgeblazen overtuigingen in afwachting van symptomen vastlegt; (4) vermijden van schaamte, dat het vermijden van sociale situaties kwantificeert als gevolg van gevoelens van schaamte over symptomen en bezorgdheid over de mening van anderen over symptomen; en (5) symptoomfocus, die de aandachtsfocus op symptomen meet. “
Elk van deze subschalen zijn alleen zinvol als de onderliggende hypothese van de CBRQ en deze studie – dat deze cognitieve factoren dienen om de vermoeidheid in stand te houden en te verergeren – geldig is. Als de vermoeidheid in plaats daarvan wordt veroorzaakt door slecht begrepen pathofysiologische stoornissen die verband houden met de primaire diagnose IBD, dan zou het niet verrassend zijn dat respondenten hogere scores hebben op al deze subschalen. Deze onderzoekers lijken echter de mogelijkheid van zulke pathofysiologische stoornissen niet te erkennen, dus zien ze zulke eenvoudige verklaringen als “niet-helpende” cognities die door middel van CGT ongedaan moeten worden gemaakt.
Bovendien, als één van de drie hoofdonderzoekers van de in diskrediet gebrachte en aantoonbaar frauduleuze PACE-studie, haalt professor Chalder het nog steeds aan in deze paper als ondersteuning voor haar beweringen, zoals dat CGT effectief is gebleken in het produceren van “significante verbeteringen” in vermoeidheid bij patiënten met wat “chronischevermoeidheidssyndroom” wordt genoemd. (Het is een belediging voor patiënten dat Professor Chalder er zelfs nu nog voor kiest om deze verworpen naam voor de ziekte te gebruiken). Het spreekt voor zich dat PACE nooit geciteerd mag worden alsof de bevindingen serieus genomen kunnen worden, en geen enkele peerreviewer mag toestaan dat een dergelijk citaat onbetwist voorbijgaat.
Als secundaire maatstaf omvatte het onderzoek een instrument genaamd de Work and Social Adjustment Scale (WSAS). Net als bij vermoeidheid was er een verband tussen verslechterende scores op de WSAS en de CBRQ-subschalen van alles-of-nietsgedrag en catastroferen; de andere gedragssubschaal van overmatig rusten en de cognitieve subschaal van angstvermijding waren eveneens geassocieerd met verslechterende WSAS-scores. De odds ratio’s van al deze vier associaties waren net zo klein als de associaties met vermoeidheid. (Ligt het aan mij, of is er iets verwarrends aan het hebben van positieve associaties met beide gedragssubschalen van de CBRQ – alles-of-nietsgedrag en overmatig rustgedrag? Heffen die twee gedragspatronen elkaar niet een beetje op?)
Kortom, professor Chalders studie van IBD-patiënten leverde marginale associaties op tussen de primaire en secundaire uitkomsten en zogenaamde “verklarende variabelen”. Deze bevindingen zouden verwaarloosbaar zijn, zelfs als de onderzoekers correct waren in het interpreteren van de verbanden als causaal in de door hen gewenste richting en hun interpretaties niet baseerden op hun onbewezen hypotheses en twijfelachtige aannames. De onvermijdelijke conclusie van het onderzoek – dat “CGT-interventies gericht op alles-of-nietsgedrag en catastrofaal denken bij IBD gerechtvaardigd zijn” – is zelfdienende onzin.
© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling admin, redactie NAHdine, ME-gids.