Bron:

| 15442 x gelezen

David Tuller, DrPH, Virology Blog, 13 februari 2018

Het ziet ernaar uit dat Queen Mary University of London (QMUL) een onfeilbare methode heeft ontwikkeld om geen gehoor te moeten geven aan nog meer PACE-gerelateerde aanvragen in het kader van Vrijheid van Informatie [Freedom of Information, afgekort FOI, n.v.d.r.] – ze zeggen gewoon dat er niemand aanwezig is die de vraag kan behandelen. Eerder deze maand [februari, n.v.d.r.] publiceerde het Britse Information Commissioner’s Office [soort regelgevend bureau voor gegevensbescherming, afgekort ICO, n.v.d.r.] een oordeel over een beroep tegen QMUL’s afwijzing van een FOI-aanvraag. Het ICO vond dat QMUL de bepalingen van de FOI-wet geschonden had, maar dat er in dit geval geen enkele manier was om de universiteit te dwingen om de aangevraagde data te tonen.

Dit is wat er gebeurde: op 18 oktober 2016 werd een FOI-aanvraag ingediend om bijkomende data uit de studie te bekomen. Ondanks het oordeel van de First-Tier Tribunal [Britse rechtbank van eerste aanleg, n.v.d.r.] dat jaar, die van QMUL eiste om verdere studiedata vrij te geven, weigerde de universiteit deze aanvraag op 14 november 2016. Het vermeldde vooral vrijstellingsbepalingen van de FOI-wet die data omvatten die beschouwd worden als deel van een lopend onderzoeksproject of die men plant op te nemen in toekomstige publicaties, of data die beschouwd worden als persoonlijke informatie of informatie die valt onder vertrouwelijkheidsovereenkomsten.

De indiener ging intern in beroep tegen de beslissing. QMUL handhaafde haar eerdere weigering, en de indiener ging in beroep bij het ICO in maart 2017. In de tussentijd had Peter White op 31 december 2016 QMUL officieel verlaten wegens pensioen.

Op een gegeven moment in het FOI-beroepsproces, veranderde QMUL, volgens de uitspraak van het ICO, haar motivering voor het niet-afleveren van de aangevraagde data. Het nieuwe argument was niet dat data vrijgesteld waren, maar dat ze in wezen niet beschikbaar waren. Nu Professor White weg was, stelde de universiteit, was geen enkel personeelslid voldoende op de hoogte van de studie om uit te vissen hoe ze toegang konden krijgen tot de gevraagde data. QMUL citeerde ook een vroegere ICO-bepaling die zei dat publieke agentschappen geen nieuw personeel zouden moeten aanwerven enkel en alleen om FOI-aanvragen te beantwoorden.

Dit is hoe de beslissing van het ICO de verdediging van QMUL parafraseerde: “Hoewel QMUL de houder en eigenaar blijft van de ruwe data van deze klinische studie, zijn ze in wezen niet meer in staat om ze te lokaliseren en te extraheren omdat hiervoor gespecialiseerde kennis nodig is. Er is niemand meer bij QMUL die in staat is om data uit deze studie te genereren. QMUL heeft niemand meer in dienst die betrokken was bij de PACE-studie… Ze [QMUL] gaven nogmaals aan dat ze dan iemand zouden moeten aanwerven die de kwalificaties heeft om het gevraagde uittreksel, de analyse en voorbereiding uit te voeren om de aanvraag na te komen.”

In zijn beslissing bevestigde het ICO dat van publieke agentschappen niet verwacht kan worden dat ze personeel aanwerven enkel en alleen om FOI-aanvragen te beantwoorden: “In dit geval heeft QMUL betoogd dat de technische expertise die nodig is om de informatie te verschaffen, simpelweg niet aanwezig is, en dat het daarom gewoon onmogelijk is om de aangevraagde informatie uit de ruwe data te verwerven”, schreef het ICO. “Daarom is deze zaak er één met buitengewone omstandigheden, waarbij QMUL op het moment van de aanvraag de informatie wel in haar bezit had, maar aangezien de Hoofdonderzoeker op pensioen is gegaan, en er nu geen manier meer is om aan de informatie te komen, kan men niet langer zeggen dat ze de informatie in hun bezit hebben in het kader van de FOI-wet en dus kunnen geen stappen bevolen worden.”

Met andere woorden: het ICO bepaalde dat Professor White nog niet op pensioen was toen de aanvraag werd ingediend, dus hij had opgeroepen kunnen worden om de gepaste data te helpen identificeren. Daarom vond het ICO dat QMUL de FOI-wet had overtreden door het verwerpen van de aanvraag toen die aanvankelijk ingediend werd eind 2016. Maar toch stelde het agentschap dat het dit probleem achteraf niet kon oplossen.

Gezien de enorme negatieve impact van de bevindingen van de PACE-studie is dit soort doodlopend datastraatje een erg frustrerende ontwikkeling. Dit dwarsboomt mogelijk anderen die verdere niet-vrijgegeven data van de PACE-trial willen aanvragen, zonder kans op beroep. Bevat de FOI-wet echt geen bepalingen om met dit soort eventualiteit om te gaan? Zo nee, dan heeft de wet misschien een opfrisbeurt nodig.

Deze situatie doet vragen rijzen over een aanverwant probleem: de haalbaarheidsstudie voor opvolging van de PACE-studie na tien jaar, die beschreven staat op de onderzoekssite die beheerd wordt door de Britse Health Research Authority [uitvoerende openbare instantie van het Ministerie van Volksgezondheid, n.v.d.r.]. Volgens de beschrijving is de studie ontworpen om een steekproef uit te voeren op enkele PACE-deelnemers om te bepalen of het uitvoeren van een volledige opvolgingsstudie na tien jaar tot de mogelijkheden behoort.

(De beschrijving gaat er natuurlijk van uit dat een opvolgingsstudie interessant zou zijn. In werkelijkheid zou het dat niet zijn, gezien heel die studie één grote rotzooi was. Het enige interessante aspect aan zo’n studie zou zijn om te zien hoe het PACE-team erin zou slagen om de te verwachten nulresultaten positief te interpreteren, net zoals ze deden in hun eerste opvolgingsstudie in 2015. Die studie, gepubliceerd in The Lancet Psychiatry, bewees dat GET en CGT geen langdurige voordelen hadden, aangezien alle vier de studiearmen uitkwamen op hetzelfde punt. Het PACE-team interpreteerde de resultaten gunstiger, overduidelijk uit eigenbelang.

De site van HRA geeft aan dat de haalbaarheidsstudie voor opvolging na tien jaar op 3 januari 2017 goedkeuring kreeg van de ethische commissie. De opgelijste sponsor is QMUL, en de contactpersoon is Peter White.

Dus voert Professor White deze nieuwe opvolgingsstudie van PACE uit onder auspiciën van QMUL, of niet? Zo ja, waarom kan hij dan geen begeleiding bieden voor de FOI-aanvraag? Zo nee, wie voert dan deze studie in zijn plaats uit, en waarom is die persoon niet in staat om begeleiding te bieden voor PACE-gerelateerde FOI-aanvragen? Waarom voert QMUL überhaupt een nieuwe PACE-gerelateerde studie uit als het niemand meer in dienst heeft die betrokken is bij de trial? Of werd de nieuwe studie geannuleerd nadat Professor White met pensioen ging?

Ik heb een e-mail gestuurd naar de afdeling public relations van QMUL, met de vraag om opheldering over de rol van Professor White, als hij er een heeft, bij deze opvolgingsstudie van PACE.

**********

Cochranes systematische reviews over GET en CGT voor CVS blijven een enorm groot probleem. De meest recente versie van de GET-review werd vorig jaar gepubliceerd. De CGT-review werd in 2008 gepubliceerd. Beide reviews bevatten meerdere studies gebaseerd op de Oxford-criteria, dus die zijn onbetrouwbaar als evaluatie voor behandelingen voor patiënten met nauwer gedefinieerde ziekte, en dan in het bijzonder zij die het kernsymptoom postexertionele malaise hebben. Toch staan leden van de ideologische GET/CGT-brigades altijd te zwaaien met deze Cochrane-reviews om hun positie te verstevigen, zoals een recent voorbeeld eens te meer liet zien.

Vorige maand [in januari, n.v.d.r.] publiceerde Nature een uitstekend stuk over lopend biomedisch onderzoek naar ME/cvs, dat o.a. de inspanningen van Jose Montoya en Ron Davis uitlichtte, en ook de recente Noorse rituximabstudie en het epidemiologisch werk van Leonard Jason. Het stuk rapporteerde dat de rol van GET en CGT als behandelingsstandaard serieus onder vuur was komen te staan. Het citeerde, naast andere factoren, mijn onderzoek op Virology Blog van 2015.

Niet verrassend sloeg het PACE-team terug met een brief, die Nature twee weken [eind januari, n.v.d.r.] geleden publiceerde. Ik ga ervan uit dat het achter de schermen wellicht een koortsachtig heen-en-weer was van strategieën over hoe ze zich konden verweren tegen een voornaam Brits wetenschappelijk tijdschrift dat insinueerde dat de biopsychosociale benadering uit de gratie was gevallen. De brief komt niet van Professor White, maar van twee andere van de hoofdonderzoekers van PACE, Professor Michael Sharpe en Professor Trudie Chalder; Professor Jon Stone, een neuroloog aan de University of Edinburg, was ook coauteur.

“Naar onze mening… onderschat u de voordelen van de huidige behandelingen, namelijk, graduele oefentherapie en cognitieve gedragstherapie”, schreven de drie professoren in hun reactie.

De briefschrijvers begrijpen blijkbaar niet dat hun “mening” hier niets ter zake doet. Of GET en CGT nu wel of geen doeltreffende behandelingen zijn, heeft niks te maken met persoonlijke meningen. Het gaat hem om de wetenschap. De wetenschap ondersteunt de interpretatie dat deze therapieën niks meer opleveren dan minieme zelfgerapporteerde voordelen, consistent met placebo-effecten – hoe zeer Professor Sharpe, Professor Chalder en hun collega’s ook zouden willen geloven dat het niet zo was.

De briefschrijvers dragen geen enkel tegenbewijs aan voor de kritiek op PACE, maar presenteren in plaats daarvan een simpel argument: “verder wetenschappelijk bewijs”, en in het bijzonder Cochranes systematische reviews, bevestigt dat GET en CGT doeltreffend zijn. De brief vermeldt niet dat het opnemen van verschillende studies op basis van Oxford-criteria de Cochrane-reviews ongeschikt maken voor het evalueren van behandelingen voor mensen met een diagnose gebaseerd op andere gevalsdefinities.

“Wij vinden dat patiënten het beste onderzoek en de beste behandelingen verdienen”, schrijven de drie professoren. “Naar onze mening is er geen plaats voor het beschimpen van onderzoeks- of behandelingspistes die het leven van mensen met deze chronische invaliderende ziekte kunnen helpen verbeteren.”

Niemand zal betwisten dat patiënten het beste onderzoek en de beste behandelingen verdienen. Maar in tegenstelling tot de argumentatie van de briefschrijvers, hield het artikel in Nature zich niet bezig met het “beschimpen” van hun benadering. Integendeel, het artikel legde zorgvuldig uit wat er gebeurd is: mijn onderzoek gaf kritiek op hun werk, vervolgens werden brieven over het onderwerp gestuurd naar The Lancet en Psychological Medicine, de Amerikaanse Centers for Disease Control lieten eindelijk de PACE-aanbevelingen vallen, en de Britse gezondheidsautoriteiten zijn nu bezig met een revisie van hun eigen richtlijnen. Dat zijn de feiten. De “onderzoeks- of behandelingspiste” waar de briefschrijvers voor pleiten, is er niet in geslaagd om aan te tonen dat het de levens van patiënten kan verbeteren.

De PACE-onderzoekers hebben vijf miljoen pond belastinggeld geïnvesteerd in hun definitieve studie van GET en CGT. Gezien de povere resultaten voor de uitkomstmaten gespecificeerd in hun protocol, en gezien het gebrek aan succes op alle objectieve maatstaven, heeft de studie definitief bewezen dat de behandelingen niet doeltreffend waren. Meer nog, de heranalyse voor “verbetering” en “herstel”, gebaseerd op de data vrijgegeven door de rechtbank in 2016, heeft aangetoond dat de onderzoekers hun resultaten hebben uitgemolken door hun uitkomstmaten significant af te zwakken.

Ondanks de publieke ontmaskering van hun onderzoek, blijven de PACE-onderzoekers volhouden dat GET en CGT doeltreffend zijn. Maar leden van de internationale wetenschappelijke gemeenschap erkennen dat deze bewering nonsens is. Zij weten dat The Lancet en Psychological Medicine, door de overduidelijke tekortkomingen van de PACE-papers die ze gepubliceerd hebben te negeren, hun redactionele verantwoordelijkheden uit de weg zijn gegaan en hun reputatie schade hebben toegebracht.

Dus dat is de stand van zaken. Met hun reactie op Nature hebben de twee PACE-onderzoekers geen stevig pleidooi opgezet voor hun eigen studie. Misschien voelen ze aan dat dit geen haalbare optie meer is, gezien de verschuiving in het debat. Maar ze kunnen nog steeds Cochrane citeren als onderbouwing voor hun nutteloze en antiwetenschappelijke overtuigingen. Deze gebrekkige systematische reviews van CVS-behandelingen zijn een van de laatste bolwerken ter verdediging van het GET/CGT-behandelingsparadigma.

**********

Soms lacht het geluk ons toe. Ik vind geen andere woorden voor de meevaller van 5 miljoen dollar die de Open Medicine Foundation ontvangen heeft van het Pineapple Fund, een met bitcoin bekostigde liefdadigheidsgroep die uit het niks opdook om groepen die de moeite waard leken, te overladen met onvoorwaardelijke miljoenencadeaus. OMF werft fondsen voor onderzoeksprojecten gefocust op ME/cvs, en aan het hoofd van hun wetenschappelijke adviesraad staat Ron Davis, geneticus van Stanford University.

Dr. Davis heeft zich uiteraard toegewijd aan ME/cvs-onderzoek, omdat zijn zoon, fotograaf Whitney Dafoe, enkele jaren geleden ernstig ziek werd. Zijn onderzoeksgroep kreeg vorig jaar een grote teleurstelling te verwerken toen ze niet geselecteerd werden voor een meerjarige NIH-beurs voor collaboratieve onderzoekscentra voor ME/cvs. Andere bekende groepen grepen ook naast subsidiëring. In het geval van Dr. Davis kon OMF ingrijpen door subsidie te voorzien voor het voorgestelde samenwerkingsproject, voor ten minste één jaar, en dat zelfs vóór de donaties van het Pineapple Fund.

Dr. Davis’ groep aan Stanford heeft samen met collega’s bij andere instituten verschillende lopende projecten die baat zullen hebben bij de toestroom van fondsen. Ze zijn bezig met de analyse van het volledige genoom van ernstig zieke patiënten en hun familieleden, en zoeken naar mogelijke genetische aanleg. Ze focussen op de rol van T-cellen om de moleculaire immunologie van de ziekte vast te stellen. Ze onderzoeken de metabolomica van ME/cvs-patiënten, een inspanning die aangevoerd wordt door Dr. Robert Naviaux van de University of California in San Diego.

Zoals besproken in het recente Nature-artikel, onderzocht Dr. Davis’ team ook verschillende diagnostische technieken. Zo is er de nanonaald-biosensor, ontworpen om cellulaire responsen op stressoren te meten, en een magnetisch levitatieplatform dat mogelijk een onderscheid kan maken tussen zieke en gezonde cellen. Dr. Davis gelooft dat een combinatie van dat soort testen misschien nodig is om een degelijke en betrouwbare biomarker voor ME/cvs vast te stellen. Alhoewel dit doel tot hier toe nog niet bereikt is, hoopt hij dat de nieuwe fondsen het proces zullen helpen versnellen. Ik stelde hem een paar vragen over de recente ontwikkelingen.

Hoe zijn jullie tot deze nieuwe financiering gekomen?

RD: In december werden we gecontacteerd door patiënten uit verschillende landen die ons op de hoogte stelden van deze unieke financieringskans door het Pineapple Fund. OMF vulde onmiddellijk het online aanvraagformulier in en liet de patiëntengemeenschap weten dat ze een aanvraag hadden ingediend. De patiënten reageerden op sociale media om steun aan het onderzoek van OMF aan te moedigen, vooral op Reddit – dat is waar het Pineapple Fund haar filantropische plan bekend maakte. De patiënten legden uit hoe weinig geld er door de jaren heen naar de ziekte is gegaan, en wat we ermee zouden doen, enzovoorts. Dus dat resulteerde in de eerste donatie.

Welk gevoel gaf je dat?

RD: Ik was gewoon stomverbaasd, en natuurlijk zo blij. We waren echt teleurgesteld dat we de NIH-beurs niet hadden gekregen. Een van de voordelen van een NIH-beurs is dat ze vijf jaar duurt. Je weet dat je dat geld dit jaar krijgt, en het jaar erop. En dat is heel belangrijk als het gaat om bijvoorbeeld personeel. Je moet niet zitten denken: zullen we genoeg donaties krijgen om iedereen aan het werk te houden? Onderzoek is duur en een groot stuk van de kost gaat naar salarissen. Dus ik maakte me zorgen over of we iedereen in dienst zouden kunnen houden, nu de beurzen ten einde liepen. Uitstekende medewerkers vinden is niet simpel, en ik maakte me er gewoon zorgen over.

En hoe kwam het tot de volgende donatie?

Wel, het nieuws betekende dat ik me weer kon gaan focussen op onderzoek, tenminste voor een jaar, omdat ik me geen zorgen meer hoefde te maken over financiering. De patiëntengemeenschap overstelpte “Pine” met dankbetuigingen, want het was een fikse som geld. Toen nam Pine contact op met Linda om te kijken of de financiering verhoogd zou kunnen worden. Hij zei dat hij al een tijdje op de hoogte was van ME/cvs, en dat hij wist dat het een ernstige ziekte is met bitter weinig behandeling of onderzoek. En hij verhoogde de beurs tot een totaal van 5 miljoen dollar.

Hoe ga je om met een toestroom van zo veel geld tegelijk?

RD: Ik ben er nog niet helemaal uit hoe we dit gaan aanpakken. Nemen we de veilige weg en verspreiden we het over meerdere jaren, of geven we het sneller uit in de hoop dat we in de toekomst nog geld zullen krijgen? Ik zou kunnen zeggen: we spenderen de volgende vijf jaar 1 miljoen per jaar, maar dan gaat alles langzaam. Je wil ook niet een hoop mensen op hetzelfde project zetten, gewoon om het sneller te doen gaan. Sommige dingen moet je stap voor stap aanpakken. Wat ik nu probeer, is de dingen zo te organiseren dat het sneller gaat, zonder in te boeten op efficiëntie. We gaan het niet verkwisten aan eender wat.

© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling abby, redactie zuiderzon, ME-gids.


Lees ook

Geef een reactie

Zijbalk

Volg ons
ma
di
wo
do
vr
za
zo
m
d
w
d
v
z
z
31
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
1
2
3
4
Geen Evenementen
Recente Links