Bron:

| 7310 x gelezen

In december 2018 werd een kleine studie gepubliceerd over langdurige vermoeidheid na behandeling van Hepatitis C met interferon alfa. De onderzoekers, waaronder enkele beruchte aanhangers van de biopsychosociale school, beweerden dat die aanhoudende vermoeidheid na behandeling met interferon zou kunnen dienen als een soort proefmodel voor CVS (op basis van de Oxfordcriteria).

MEaction maakte een overzicht van de belangrijkste details van de studie. David Tuller schreef twee blogs over zijn bedenkingen en over de overdreven aandacht die deze zeer bescheiden studie kreeg in de Britse pers.

Trial by error: de nieuwe studie over interferon voor “CVS”

David Tuller, DrPH, Virology Blog, 19 december 2018

Ik heb nog geen tijd gehad om iets te schrijven over de nieuwe en compleet overroepen studie over langdurige vermoeidheid – en zogezegd over “chronisch vermoeidheidssyndroom” – die deze week [17/12/2018, n.v.d.r.] gepubliceerd werd in het vakblad Psychoneuroendocrinology. Dit matig interessante onderzoekswerk werd, ongetwijfeld dankzij de betrokkenheid van het Science Media Centre, breed uitgesmeerd in de pers.

Aangezien in het studieteam enkele bekende leden zitten van de biopsychosociale ideologische brigade, blijf ik argwanend tegenover de bedoelingen van de betrokkenen. En zeker omdat deze onderzoeksgroep de ziekte blijkbaar blijft definiëren met behulp van de Oxfordcriteria, zoals in het geval van de studie in Psychoneuroendocrinology. Deze gevalsdefinitie vereist slechts zes maanden onverklaarde vermoeidheid en het is bekend dat ze leidt tot heterogene populaties van mensen die lijden aan een hele trits vermoeidheidsaandoeningen.

Zullen biopsychosociale onderzoekers aan de hand van deze bevindingen binnenkort GET en CGT gaan promoten als gepaste behandelingen voor de gerapporteerde immuundisfunctie? Of maken ze zich zodanig zorgen over het feit dat het veld steeds verder weg komt te staan van hun ontkrachte model van “deconditionering/zinloze overtuigingen” dat ze uit wanhoop een bewering doen over een of ander biomedisch aspect?

Deze paper documenteert dat een specifieke vorm van immuunactivering kan leiden tot een toestand van langdurige vermoeidheid, zelfs nadat de stimulerende factor verdwenen is. De auteurs, het SMC of eender wie anders zou zich enkel en alleen uiterst speculatief en voorzichtig mogen uitlaten over in hoeverre deze bevindingen iets te maken hebben met ME/CVS. In plaats daarvan hebben ze, bij het voorstellen van de resultaten, de zaak drastisch overdreven, en zoals gewoonlijk is het mediacircus hen daarin gevolgd.

Dit is een handig overzicht van de studie, door MEaction:

https://www.meaction.net/2018/12/18/post-hepatitis-fatigue/ [zie vertaling ME-gids]

En dit is een verhelderende post van Nick Brown, promovendus psychologie aan de Universiteit van Groningen in Nederland. Over Brown verscheen eerder dit jaar een artikel in het tijdschrift Science, waarin hij genoemd werd als lid van de “databende” die door het heranalyseren van resultaten onderzoek van slechte kwaliteit onderuit haalt.

Ik post Nicks volledige blogpost hieronder, met zijn toestemming:

**********

Hebben wetenschappers een verklaring gevonden voor het ontstaan van ME/CVS?

In deze post zal ik dit artikel bespreken (de link leidt naar een pagina waar je de PDF kan downloaden; ik weet niet zeker of dat zo zal blijven), dat vandaag (17 december 2018) verscheen:

Russell, A., Hepgula, N., Nikkheslat, N., Borsini, A., Zajkowska, Z., Moll, N., . . . Pariante, C. M. (2018). Persistent fatigue induced by interferon-alpha: A novel, inflammation-based, proxy model of chronic fatigue syndrome. [Aanhoudende vermoeidheid na interferon-alfa: een vernieuwend, op inflammatie gebaseerd substitutiemodel van Chronisch Vermoeidheidssyndroom] Psychoneuroendocrinology. Online voorpublicatie. http://dx.doi.org/10.1016/j.psyneuen.2018.11.032

(Nota voor nerds: (1) De datum van het artikel zal 2019 worden wanneer het in druk verschijnt; (2) Er worden 20 auteurs vernoemd, dus gelukkig moet ik volgens de APA-referentiestijl slechts de eerste zes en de laatste oplijsten. Ik zal het doorheen mijn tekst “het artikel” noemen, of “de studie”, of “Russell et al.”.)

Voordat ik begin, wil ik even iets meedelen. In 2015 werd een manuscript van een collega en van mezelf afgewezen door Psychoneuroendocrinology via een motivering die wij als ontoereikend beschouwden. Dit leidde tot een klacht bij het Comité voor Publicatie-Ethiek en een wijziging in het redactionele beleid van het vakblad, maar spijtig genoeg werd ons artikel niet uitgestuurd voor review; het werd vervolgens elders gepubliceerd. Mijn interesse in het artikel van Russell et al. kwam uit compleet andere hoek, en ik ontdekte pas welk vakblad betrokken was nadat ik beslist had om het nader te bekijken. Dus hoewel iedereen altijd wel een beweegreden heeft voor zijn redeneringen, denk ik niet dat mijn kritiek op dit artikel iets te maken heeft met het vakblad waarin het verscheen. Maar het leek me wel een goed idee om dit te vermelden, voor het geval dat de hoofdredacteur van het vakblad deze post zou lezen en mijn naam zou herkennen.

Media-aandacht

Dit artikel krijgt vandaag [17 december 2018, n.v.d.r.] heel wat aandacht in de Britse media, bijvoorbeeld bij BBC, the Mail Online, the Independent en the Guardian (plus enkele andere die niet gratis te lezen zijn). Het versimpelde verhaal dat deze bladen vertellen is dat “chronisch vermoeidheidssyndroom echt is en veroorzaakt wordt door [het] immuunsysteem” (Mail Online) en dat de studie “het stigma aan de kaak stelt dat chronische vermoeidheid ‘tussen de oren’ zou zitten” (Independent). Voor ME/cvs-patiënten klinken die berichten hoopgevend, maar ik betwijfel of deze conclusies gerechtvaardigd zijn.

Ik werd op dit artikel gewezen door een bevriend journalist, die een uitnodiging had gekregen om een persbriefing over het artikel bij te wonen bij het Science Media Centre in Londen, op vrijdag 14 december. Ik was die ochtend compleet per toeval in Londen en besloot er mee naartoe te gaan. Ik mocht binnen zonder perskaart, nadat ik zei dat ik een onderzoeker was, maar toen ik om verduidelijking vroeg over een punt dat aangehaald werd tijdens de presentatie, werd mij verteld dat enkel verslaggevers (d.w.z. niet onderzoekers of andere leden van het publiek) de toestemming hadden om vragen te stellen. Dat vond ik toen enigszins irritant, maar als ik erop terugdenk, lijkt het wel gerechtvaardigd, aangezien er niet veel tijd was en het evenement georganiseerd was voor journalisten, niet voor nieuwsgierige onderzoekers met wat vrije tijd. Er waren ongeveer tien journalisten aanwezig van de meeste grote Britse nieuwskanalen.

In de mediaberichten vind je een samenvatting van de studie (de berichtgeving van Nicola Davis van the Guardian is bijzonder goed). Als je de artikels in de media niet gezien hebt, lees ze dan eerst, en kom dan terug naar deze post. Er was ook een persbericht. Ik raad aan om ook het artikel van Russell et al. zelf te lezen, hoewel het hier en daar nogal technisch is.

Wat beweert de studie aan te tonen?

Dit is mijn samenvatting van de studie: de deelnemers waren 55 mensen met hepatitis C die op het punt stonden om een behandeling te ondergaan met interferon-alfa (IFN-α). De behandeling duurde 24, 36 of 48 weken. Op vijf momenten (bij het begin van de behandeling, dan na 4 weken, 8 weken, 12 weken en op het einde van de behandeling, afhankelijk van wanneer dat was) kregen patiënten vragen over de mate van hun vermoeidheid en werden ook hun cytokineniveaus getest (een maatstaf voor activiteit van het immuunsysteem). Dan werden deze tests nogmaals uitgevoerd zes maanden na het einde van de behandeling. Patiënten werden ook geëvalueerd op depressie, stressvolle gebeurtenissen en trauma in de kindertijd.

Interferon-alfa komt natuurlijk voor in het lichaam als onderdeel van het immuunsysteem, maar het kan ook geïnjecteerd worden om ziekte te bestrijden, in een dosis die veel hoger is dan wat het lichaam kan aanmaken. Het wordt soms gebruikt als een toevoegsel bij chemotherapie voor kanker. Behandeling met IFN-α heeft vaak beduidende vermoeidheid als bijwerking, hoewel dit soort vermoeidheid meestal langzaamaan wegebt nadat de behandeling beëindigd is. Maar zes maanden nadat hun behandeling beëindigd was, hadden 18 van de 55 patiënten in deze studie een hogere mate van vermoeidheid dan bij aanvang van de behandeling. Deze patiënten worden de PF-groep genoemd (“persistent fatigue” of “aanhoudende vermoeidheid”), in vergelijking met 37 bij wie de vermoeidheid min of meer wegging en die men de RF-groep noemde (“resolved fatigue” of “opgeloste vermoeidheid”).

De redenering van de auteurs lijkt als volgt te gaan:

  1. Sommige mensen hebben nog steeds erge vermoeidheid na het einde van een behandelingskuur van 24/36/48 weken met IFN-α voor hepatitis C.
  2. Misschien kunnen we vaststellen waarom deze mensen (een derde van het totaal) trager herstellen van hun vermoeidheid dan anderen.
  3. ME/CVS-patiënten zijn mensen die vermoeid zijn, lang na de ziekte die meestal voorafging aan het uitbreken van de aandoening. (Het lijkt door alle partijen in het ME/CVS-debat algemeen aanvaard dat de ziekte in heel veel gevallen uitbreekt na een of andere infectie.)
  4. Misschien is wat het uitbreken van vermoeidheid veroorzaakt na een geval van infectie bij ME/CVS-patiënten hetzelfde als wat de vermoeidheid veroorzaakt na behandeling met IFN-α bij de patiënten met hepatitis C.

Wat Russell et al. beweren is dat patiënten die op zes maanden na het beëindigen van hun behandeling nog steeds aanhoudende vermoeidheid hadden (versus opgeloste vermoeidheid) ook meer vermoeidheid en hogere cytokineniveaus hadden op vier weken na aanvang van de behandeling (nl. tussen 46 en 70 weken voordat hun aanhoudende vermoeidheid werd gemeten, afhankelijk van hoe lang de behandeling duurde). Vanuit dat oogpunt is er in een vroeg stadium van het proces iets dat bepaalt hoe goed of hoe slecht iemand zal herstellen van de vermoeidheid die veroorzaakt werd door de behandeling, nadat de behandeling beëindigd is.

Ter verduidelijking: hieronder enkele dingen die Russell et al. niet beweren.

Ik vermeld dit deels om de beperkte reikwijdte aan te tonen van hun artikel (wat niet per se negatief is; elke wetenschappelijke studie heeft haar grenzen), maar ook om de zaken duidelijker te maken, voor het geval dat een snelle lezing van de mediaberichten bij iemand verwarring heeft veroorzaakt.

  • Russell et al. beweren niet dat ze de oorzaak hebben gevonden voor ME/CVS.
  • Russell et al. beweren niet dat ze iets hebben vastgesteld dat ME/CVS zou kunnen genezen.
  • Russell et al. beweren niet dat ze een verband hebben vastgesteld tussen hepatitis C en ME/CVS.
  • Russell et al. beweren niet dat ze enig verband hebben vastgesteld tussen ME/CVS en interferon-alfa, of het nu geïnjecteerd wordt tijdens medische behandeling of door het immuunsysteem natuurlijk geproduceerd wordt in het lichaam. Ze suggereren niet dat enig niveau van IFN-α ME/CVS kan voorspellen, veroorzaken, genezen, of op eender welke manier kan beïnvloeden.
  • Russell et al. beweren niet dat ze enig verband hebben aangetoond tussen iemands cytokineniveaus en hun mate van aanhoudende vermoeidheid na behandeling met interferon-alfa voor hepatitis C. (Zoals ze opmerken op p. 7 tegen het einde van de linkerkolom: “wij… vinden dat cytokineniveaus patiënten met [aanhoudende vermoeidheid] niet onderscheiden van patiënten met [opgeloste vermoeidheid] bij opvolging op 6 maanden.”
  • Russell et al. beweren niet dat ze enig verband hebben aangetoond tussen iemands huidige cytokineniveaus en hun ME/CVS-toestand. (Zoals Tabel 2 aantoont, zijn cytokineniveaus vergelijkbaar tussen ME/CVS-patiënten en de gezonde algemene bevolking.)

Enkele opvallende problemen

Dit zijn enkele van de problemen die ik zie in dit artikel, i.v.m. wat het ons al dan niet kan vertellen over ME/CVS.

1. Dit was geen studie over ME/CVS-patiënten

Het kan niet genoeg benadrukt worden dat geen van de patiënten in deze studie de diagnose van ME/CVS had, noch bij aanvang, noch op het einde van de studie, en dit vermindert de veralgemeenbaarheid van de resultaten enorm. (In alle eerlijkheid moet ik zeggen dat de auteurs gedeeltelijk ingaan op deze kwestie in het onderdeel Discussie aan de linkerkant van p. 8, maar de beperkingen van eender welk wetenschappelijk artikel worden in de media meestal niet vermeld.) We weten niet hoe lang geleden deze patiënten met hepatitis C behandeld werden met interferon-alfa en daarna getest werden bij opvolging, en of iemand nog eens zes maanden later of twaalf maanden later nog steeds vermoeid was, en of ze later ooit de diagnose ME/CVS hebben gekregen. Een van de criteria voor zo’n diagnose is dat de onopgeloste vermoeidheid langer duurt dan zes maanden (het zou erg nuttig geweest zijn als men verder had opgevolgd). Maar in elk geval duurde de vermoeidheid die Russell et al. bestudeerden, per definitie, niet lang genoeg om in aanmerking te komen als “chronisch vermoeidheidssyndroom” (en natuurlijk zijn er verschillende andere criteria waaraan voldaan moet worden om de diagnose ME/CVS te krijgen; chronische vermoeidheid op zich komt veel vaker voor dan zuivere ME/CVS.) Daarom vind ik het nogal dubieus dat men verwijst naar “de aanwezigheid van het CVS-fenotype… voor… door IFN-α uitgelokte aanhoudende vermoeidheid” (laatste zin op p. 5).

Misschien gaat het hier gewoon om een vergissing, maar zelfs de beschrijving van aanhoudende vermoeidheid als “het CVS-achtig fenotype”, dat op verschillende andere plekken in het artikel gebruikt wordt, is ook mogelijk nogal beladen.

Verder waren de patiënten in deze studie mensen waarvan te verwachten valt dat ze vermoeid zijn, tenminste toch tijdens hun behandeling. Een behandeling met IFN-α hakt er echt wel in. Bovendien is vermoeidheid ook een veelvoorkomend symptoom bij hepatitis-C-infectie, waarbij ik me dan de vraag stel of sommige van de patiënten met “aanhoudende vermoeidheid” misschien gewoon een beetje meer vermoeidheid hadden door hun onderliggende aandoening, eerder dan door de behandeling met IFN-α – de definitie van aanhoudende vermoeidheid was eender welke score op de Vermoeidheidsschaal van Chalder die hoger lag dan het nulpunt, vermoedelijk zelfs vanaf slechts één punt hoger (en, in theorie, zelfs als de score 0 was bij aanvang en 1 op zes maanden nadat de behandeling beëindigd was). Dus Russell et al. vergelijken mensen die sneller of trager herstellen van vermoeidheid die volledig binnen de verwachting ligt zowel door de aandoening die ze hebben als door de behandeling die ze ondergingen, terwijl de vraag bij ME/CVS toch is waarom er vermoeidheid uitbreekt.

Er zijn vele mogelijke oorzaken van vermoeidheid, en ik denk niet dat de auteurs ons goede redenen hebben gegeven om te geloven dat de vermoeidheid die gerapporteerd werd door hun patiënten met hepatitis C zes maanden na afronding van een uitputtende medische procedure die zelf een half jaar of meer duurde, veroorzaakt werd door hetzelfde mechanisme (wat dat dan ook mag zijn) als de jarenlange aanhoudende vermoeidheid bij ME/CVS-patiënten, vooral omdat het, voor zover we weten, zou kunnen dat sommige of alle 18 van de gevallen van aanhoudende vermoeidheid randgevallen waren (d.w.z. een klein beetje slechter dan het basisniveau) of dat hun vermoeidheid misschien enkele maanden later vanzelf is weggegaan.

2. Heeft vermoeidheid na behandeling echt niks te maken met cytokineniveaus?

In Tabel 2 van het artikel zien we dat mensen met “aanhoudende vermoeidheid” (nl. de patiënten met hepatitis C die zes maanden na beëindiging van de behandeling nog steeds vermoeid waren) op dat moment nog steeds verhoogde cytokineniveaus hadden, in vergelijking met steekproeven van zowel gezonde mensen als ME/CVS-patiënten. Het was effectief zo dat cytokineniveaus ongeveer even hoog waren bij patiënten bij wie de vermoeidheid niet aanhield. De auteurs schrijven deze hogere cytokinelevels toe aan de behandelingen met IFN-α. Hun argumentering gaat als volgt: aangezien zowel de groepen “opgeloste vermoeidheid” als “aanhoudende vermoeidheid” gelijkaardige cytokineniveaus hadden, hoewel ze veel hoger lagen dan bij gezonde mensen, kan dat niet hetgeen zijn wat in dit geval het verschil in vermoeidheid veroorzaakte. Maar ik ben niet zeker of ze genoeg hebben gedaan om de mogelijkheid uit te sluiten dat die hoge cytokineniveaus in wisselwerking staan met iets anders in de PF-groep. (Ik moet mij hier tegenover mijn vrienden psychologen verontschuldigen dat ik beroep doe op het idee van een onzichtbare variabele.) Hun argument lijkt gebaseerd te zijn op de aanname dat ME/CVS-achtige vermoeidheid en vermoeidheid na behandeling met IFN-α een gemeenschappelijke oorzaak hebben, die onverklaard blijft; maar aangezien er geen bewijs wordt geleverd van wat dat mechanisme zou kunnen zijn, lijkt deze aanname vooral gebaseerd op speculatie.

3. Statistische beperkingen

De bewering dat het verschil in vermoeidheid bij opvolging op zes maanden in verband stond met een verschil in cytokineniveaus in de vierde behandelingsweek lijkt niet statistisch robuust te zijn. De belangrijkste bewering, nl. dat vermoeidheid erger was na vier weken bij patiënten die later aanhoudend vermoeid bleven – heeft een p-waarde van .046, en doorheen het artikel zitten veel van de andere focale p-waardes net onder .05, of zelfs lichtjes hoger, waarbij waardes in de laatstgenoemde categorie o.a. beschreven werden als “een statistische trend richting ergere vermoeidheid”, p. 4. Maar als er echte effecten aanwezig waren, dan zouden we een overwicht zien aan veel kleinere p-waardes.

Russell et al. lijken soms ook nogal creatief om te gaan met wat al dan niet in aanmerking komt als betekenisvol resultaat. Zo beschouwden de auteurs bijvoorbeeld aan het einde van onderdeel 3.1 een p-waarde van .09 van een test als “trend-statistisch significant” (p. 4) en bij het begin van onderdeel 3.2 roepen ze een andere p-waarde van .094 in alsof die aantoont dat “IL-6-waarden in proefpersonen met [aanhoudende vermoeidheid] … hoger bleven aan [het einde van de behandeling]” (p. 5), maar in de zin vlak voor dit laatste voorbeeld, behandelen ze een p-waarde van .12 als een indicatie van “geen significante interactie” (p. 5).

Deze twijfelachtige p-waarden moeten ook bekeken worden in het kader van de vele andere analyses die de auteurs hadden kunnen uitvoeren. Zo hadden ze blijkbaar alle nodige data om de vergelijking uit te voeren na acht weken behandeling, na twaalf weken behandeling, en op het einde van de behandeling, evenals de resultaten op vier weken waar ze vooral over rapporteerden. Geen van de resultaten op acht of twaalf weken verschenen in het artikel, en de twee van op het einde van de behandeling worden op een extreem ongeloofwaardige manier beargumenteerd (zie vorige paragraaf). Het is mogelijk dat de auteurs simpelweg geen tests hebben uitgevoerd op deze resultaten, maar ik ben geneigd te geloven dat ze deze test wel hebben uitgevoerd, maar er geen ondersteuning in vonden voor hun hypotheses.

Dan is er ook nog de vraag of we .05 bij deze resultaten al dan niet mogen gebruiken als criterium voor statistische significantie. (Ik ga niet verder ingaan op de aparte discussie over of we statistische significantie al dan niet mogen gebruiken om wetenschappelijke waarheden te bepalen; die boot hebben we gemist, en tenzij de boot vrijwillig terug naar de haven vaart, blijven we waar we zijn.)

Tegen het einde van de linkerkolom op p. 8 lezen we:

Tot slot, ten gevolge van de grootte van de steekproef, was er geen correctie voor meerdere vergelijkingen; toch hebben we gepoogd om het aantal statistische vergelijkingen te beperken door een preselectie te maken van de cytokines die in verschillende stadia van de studie gemeten zouden worden.

Allemaal goed en wel dat de auteurs een preselectie maakten van hun voorspellende factoren, maar dat volstaat niet. Als (en dat is een aanvaardbare veronderstelling) ze ook de verschillen getest hebben tussen de groepen in de achtste en twaalfde week van de behandeling, en vonden dat de resultaten niet significant verschillend waren, dan hadden ze hun drempel voor statistische significantie navenant moeten aanpassen. Het feit dat ze geen al te grote steekproef hadden, is geen geldige reden om dit niet te doen, dus ik vind het nogal verbluffend dat men de term “ten gevolge van” gebruikt in de hierboven geciteerde zin. (De steekproef was effectief erg klein. Er waren niet alleen slechts 55 mensen in totaal; er waren slechts 18 mensen die de aandoening hadden waarin men vooral geïnteresseerd was, en die het “CVS-fenotype” vertoonden. Onder deze omstandigheden zou eender welk effect heel erg groot moeten zijn om met zekerheid vastgesteld te worden.)

Conclusie

Ik vind de studie van Russell et al. niet echt overtuigend. Ik gok dat verschillende cytokineniveaus noch bij patiënten met hepatitis C/IFN-α, noch bij ME/CVS-patiënten vermoeidheid voorspellen, en dat het zogezegde verband tussen cytokineniveaus in week vier van behandeling met IFN-α en de daaropvolgende vermoeidheid net zo goed [statistische] ruis zou kunnen zijn. Wat betreft de verklaring voor hoe ME/CVS begint, en zeker wat betreft preventie of genezing, zal deze studie ons waarschijnlijk geen stap dichter bij de waarheid brengen.

© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling Abby, redactie Zuiderzon, ME-gids.


Trial by error: verdere bedenkingen over de Interferonstudie

David Tuller, DrPH, Virology Blog, 7 januari 2019

Ik was verbaasd toen de Britse pers niet lang geleden met veel bombarie berichtte over wat per slot van rekening een bescheiden studie was van een team onder leiding van Carmine Pariante, een professor psychiatrie aan Kings College London. Ik was minder verbaasd toen ik besefte dat het Science Media Centre* betrokken was bij het verspreiden van het nieuws. [* SMC is een soort persbureau in het VK dat streeft naar correctere verslaggeving over wetenschappelijke thema’s in de media; hun verslaggeving over ME is echter berucht, n.v.d.r. ] De verslaggeving die tot stand kwam door de inspanningen van SMC lagen grotendeels in de lijn van de overdreven beweringen die de auteurs van de studie zelf deden, door deze paper over patiënten met hepatitis C te linken aan de mogelijke onderliggende biologische mechanismes van wat zij “chronisch vermoeidheidssyndroom” noemen. (Dezelfde ziekte of cluster van aanverwante ziektes wordt ook onder andere myalgische encefalomyelitis genoemd, en CVS/ME of ME/cvs.)

In een vorige post linkte [1] ik door naar een kritiek op de interferonstudie [tekst in het Engels] van “databende”-lid, Nick Brown, dus ik moet diezelfde punten hier niet meer aanhalen. (Gewoon voor de duidelijkheid: deze Nick Brown is NIET dezelfde Nick Brown die werkt als hoofdredacteur voor Archives of Disease in Childhood, dat de studie over het Lightning Process publiceerde.) Hoe dan ook toonde het feit dat de studie gepubliceerd werd, nog maar eens aan hoezeer Britse journalisten door SMC aangeduide “experts” op hun woord geloven, met weinig of geen scepticisme, en dan vooral als het gaat om deze ziekte.

Ditzelfde patroon komt steeds terug in verslaggeving over aanverwant onderzoek dat gepromoot wordt door SMC, waaronder verschillende PACE-papers en meerdere studies van Professor Esther Crawley. Het SMC erkent niet dat er in deze studies onaanvaardbare methodologische fouten staan, ondanks het objectieve bewijs. En ook de journalistieke fans van de organisatie bij grote nieuwskanalen erkennen dit niet. Sommigen van hen hebben actief meegewerkt aan de PR-inspanningen van SMC zelf, door het publiceren van de door SMC samengestelde versie van de feiten.

Het blijft onduidelijk waarom het SMC zo veel moeite deed om reclame te maken voor deze studie. Vanuit één standpunt zouden de bevindingen geïnterpreteerd kunnen worden als een ondermijning van de idee achter het GET/CGT-behandelingsparadigma, dat gestoeld is op de hypothese dat zinloze overtuigingen en slecht aangepast gedrag – niet een lichamelijke disfunctie – leiden tot de aanhoudende symptomen. Misschien zijn de biopsychosociale meute en haar fans bij SMC tot de constatatie gekomen dat ze aan de verkeerde kant staan van deze wetenschappelijke strijd en zoeken ze een manier om zich te herpositioneren – vooral nu het CFS/ME Research Collaborative zich voorbereidt om grote subsidies aan te vragen bij de Medical Research Council**. [**MRC is een Brits coördinerend overheidsorgaan voor financiering van medisch wetenschappelijk onderzoek, n.v.d.r.]

De CMRC kan natuurlijk niet meer gebruikt worden voor het uitdragen van de twijfelachtige visie van Professor Crawley, die vicevoorzitter was, tot ze de groep vorige lente verliet – of buitengegooid werd. Bovendien zetelt er geen SMC-afgevaardigde meer in het bestuurscomité, wat verscheidene jaren wel het geval was geweest. (Ik heb nooit begrepen wat men bij CMRC van het SMC verwachtte, of waarom ze uitgenodigd werden om deel te nemen.) Sindsdien heeft CMRC een koerswijziging doorgevoerd en focust het zich op biomedisch onderzoek.

De MRC was de hoofdfinancierder van de PACE-studie. Onbegrijpelijk genoeg bleef het agentschap de PACE-studie nog ten minste tot vorige zomer verdedigen, nadat meer dan 100 academici, wetenschappers en andere experts de “onaanvaardbare methodologische fouten” in de studie scherp bekritiseerd hadden in Virology Blogs laatste open brief aan The Lancet. Dus een beslissing tot financiering van onderzoek, aangevraagd door de geheroriënteerde CMRC, zou wellicht kunnen betekenen dat MRC stilzwijgend bevestigt dat de vroegere hegemonie van het door SMC gepromote GET/CGT-raamwerk ten einde is.

De overdreven hype rond de interferonstudie die, afgezien van uiterste speculatie, niets met ME/cvs te maken heeft, suggereert dat het wel eens zou kunnen dat de mensen van het departement psychiatrie aan Kings College London een zekere druk voelen om relevant te blijven. Professor Pariante en het SMC lijken één of ander biomedisch hoekje in het veld te willen opeisen. Maar deze mensen hebben nog heel wat uit te leggen aan iedereen die de ruimere context kent van het onderzoek naar deze ziekte.

Zijn de leden van de ideologische GET/CGT-brigade van gedachten veranderd over de rol van zinloze overtuigingen en deconditionering als oorzaak en instandhoudende factor van de symptomen? Of hopen zij en het SMC te kunnen bepleiten dat de aanhoudende vermoeidheid die in de studie gedocumenteerd wordt, wellicht behandeld kan worden met GET en CGT? Zal deze bevinding op een of andere manier geïnterpreteerd worden alsof ze past binnen de theorie van “centrale sensitisatie”, een term die in sommige biopsychosociale vertrekken de geblameerde deconditioneringshypothese vervangt als logica achter de benadering? (Ik hoop dit jaar uitgebreider te kunnen ingaan op het SMC en zijn banden met de media, de academische wereld en het bedrijfsleven.)

In tegenstelling tot Professor Pariantes onderzoek over hepatitis C, is een team aan DePaul University in Chicago bezig met een prospectieve studie die echte gevallen van de ziekte in kwestie bestudeert, en geen substitutiemodel waarvan de relevantie onduidelijk is. De laatste paar jaar hebben de onderzoekers data verzameld en bloedstalen genomen van meer dan 4500 studenten hoger onderwijs, zo vertelt professor psychologie Leonard Jason, die het onderzoek leidt. Het team volgt de studenten om te zien wie ME/cvs ontwikkelt na klierkoorts/Pfeiffer. De studie gebruikt de Symptoomvragenlijst van DePaul om te evalueren of deelnemers voldoen aan verschillende gevalsdefinities van de ziekte.

Wat de bevindingen ook zullen zijn, deze benadering heeft, in tegenstelling tot die van Kings College London, veel meer kans om informatie voor te brengen die relevant is voor ME/cvs, en niet louter voor aanhoudende vermoeidheid veroorzaakt door behandeling met interferon. Door een vergelijking te maken tussen diegenen die de ziekte krijgen na een aanval van klierkoorts/Pfeiffer en diegenen die de ziekte niet krijgen, zou het onderzoek wat hoognodige klaarheid kunnen scheppen in het mechanisme van het ziekteverloop.

Professor Jason zei dat de bevindingen ergens in de loop van volgend jaar vrijgegeven zullen worden. En wie weet… misschien zal het SMC beslissen om ze te promoten?

© David Tuller voor Virology Blog. Vertaling Abby, redactie Zuiderzon, ME-gids.


Lees ook

Geef een reactie

Zijbalk

Volg ons
ma
di
wo
do
vr
za
zo
m
d
w
d
v
z
z
26
28
29
30
1
2
3
4
5
6
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
1
2
3
4
5
25 nov
25/11/2024    
19:00 - 21:00
Welkom bij onze webinar over epigenetica en zijn rol bij ME/CVS en fibromyalgie. We beginnen met een eenvoudige uitleg van wat epigenetica is en hoe [...]
27 nov
27/11/2024    
20:00 - 21:00
Goed dat er een webinar wordt georganiseerd over long covidklachten in de huisartsenpraktijk. PEM en POTS en de begeleiding van de patiënt staan hierbij centraal. Patiënten [...]
Creatief kerstmarktje
07/12/2024    
13:00 - 17:30
Allen welkom op het creatieve mini kerstmarktje van 12ME te Gent. We verkopen zelfgemaakte en ontworpen spulletjes gemaakt door patiënten met de ziekte ME/CVS* en [...]
18 dec
18/12/2024    
19:00 - 20:00
Webinar Update: New Time & Date! Our webinar, "The Future of IACCI and Long Covid Research: ME/CFS and the Unfinished Work of the COPVS Task [...]
Events on 25/11/2024
Events on 27/11/2024
Events on 07/12/2024
Creatief kerstmarktje
7 dec 24
Gent
Datum/Tijd Evenement
07/12/2024
13:00 - 17:30
Creatief kerstmarktje
Parkresidentie Institut Moderne, Gent
18/12/2024
19:00 - 20:00
Webinar The Future of IACCI and Long Covid Research: ME/CFS and the Unfinished Work of the COPVS Task Force
Recente Links